De CLI gebruiken voor de Toegangsconsole

Met het hulpprogramma voor de opdrachtregelinterface (CLI) kunt u sessies op afstand rechtstreeks starten en beheren via de opdrachtregel.

U moet zijn aangemeld bij de toegangsconsole en het CLI-hulpprogramma moet zijn geïnstalleerd om het te kunnen gebruiken. U kunt het hulpprogramma installeren vanuit Algemene instellingen. Tijdens de installatie ontvangt u mogelijk instructies om de installatielocatie toe te voegen aan het PATH, maar het is ook mogelijk dat het installatieproces de locatie zelf toevoegt aan het PATH.

Voer na de installatie opdrachten in een terminal of het dialoogvenster uitvoeren in om te communiceren met het exemplaar van de aangemelde ondersteuningstechnicus.

De opdrachten werken alleen als u bent aangemeld bij de toegangsconsole.

Opdrachten invoeren

Voer één CLI-opdracht in met subopdrachten.

1bt ssh <user>@<host>

Subopdrachten zien er als volgt uit:

bt <command>

Een sessie starten

Zoek een Vault-account op naam (voor typen die injecties kunnen uitvoeren) en een Jumpitem op naam. Zoekopdrachten naar Jumpitems zijn beperkt tot het type dat in de opdracht is gespecificeerd. bt ssh zoekt bijvoorbeeld alleen naar Shell Jumpitems.

Als er slechts één exemplaar van een gezochte naam wordt gevonden, start de sessie met dat specifieke Jumpitem en de bijbehorende referentie. Als er meer dan één resultaat wordt gevonden, ziet u een melding om het juiste account en/of Jumpitem te kiezen.

Er kan een markering worden ingesteld om de tunnelinformatie uit te voeren in een indeling die door een ander proces of script kan worden gebruikt, zodat sessie-aanroepen kunnen worden doorgegeven aan andere functies of kunnen worden opgenomen in geautomatiseerde taken, zoals VS-codetaken. Als deze markering is ingesteld, wordt de tunnelinformatie getoond. De verbinding en het externe hulpprogramma worden echter niet geopend.

onExternalToolClicked() Callback uitvoeren

De ondersteuningstechnicus kan voor alle typen, behalve voor SSH, proberen de onExternalToolClicked()-callback uit te voeren voor het specifieke type voordat controle wordt geretourneerd aan het CLI-hulpprogramma in plaats van dat de logica aan het CLI-hulpprogramma zelf wordt overgedragen.

Bij SSH vervangt de SSH-sessie het proces van het CLI-hulpprogramma.

Specifieke subopdrachten voor sessies gebruiken

SSH

SSH-subopdrachten zien er als volgt uit:

ssh <account>@<host>

Nadat de sessie tot stand is gebracht, start deze direct het SSH-proces om verbinding te maken met de lokale tunnel. Daarna wordt het afgesloten.

Een SSH-sessie maken:
bt ssh <user>@<host> 

RDP

RDP-subopdrachten zien er als volgt uit:

rdp <account>@<host>

Nadat de sessie tot stand is gebracht,

  • start hij de standaard RDP-client.
  • toont hij de tunnelinformatie ter informatie voor de CLI.
  • sluit hij af.
Voer de volgende opdracht in om het RDP-hulpprogramma te openen:
bt rdp <user>@<host>

DB

DB-subopdrachten zien er als volgt uit:

db <account>@<host>

Nadat de sessie tot stand is gebracht:

  • start hij, indien mogelijk, de DB-client voor het geselecteerde DB-type. Een deel van de retourwaarde moet een DB-type en/of uit te voeren opdracht zijn.
  • toont de informatie over de DB-verbinding.
  • sluit hij af.

Protocoltunnel

Subopdrachten voor protocoltunnels zien er als volgt uit:

pt <host>

Er is geen inloggegevensinjectie voor protocoltunnels.

Nadat de sessie tot stand is gebracht, worden de tunneldefinities getoond en wordt de sessie afgesloten.

Omdat de tunnel generiek is, kan hij geen specifiek hulpprogramma starten.

Andere subopdrachten gebruiken

Lijst

Lijst-subopdrachten zien er als volgt uit:

list

De lijst-subopdracht geeft verbonden sessies weer op naam van het Jumpitem.

Sluiten

Subopdrachten om te sluiten zien er als volgt uit:

close <session>

De subopdracht om te sluiten, sluit de tunnel voor de specifieke sessie.